Twee zaken hielden mij de afgelopen week bezig. Voor tachtig procent was dat de ziekenhuisopname van mijn vader en alles wat daaruit voortkomt: huis opruimen, gesprekken met artsen, ongerustheid, mededogen.... Zijn dementie heeft een sprintje genomen en de hulpverleners zijn er druk mee. Inmiddels zijn er veel onderzoeken gedaan en vrijdag horen we weer verder.
Een relaxter onderwerp om je hoofd over te breken is het verhaal over Uil. Ik ga u de eerste helft alvast geven.
De verjaardag van Uil
‘Schiet eens een beetje op! Het is al bijna 4 uur’.
Beer, die een beetje aan het sjokken was keek opzij naar Haas.
‘Rustig maar, het is nog lang geen vier uur, en volgens mij
heeft Uil ook helemaal geen tijd genoemd dat zijn verjaardag begint. Volgens mij heeft hij ons niet eens met zoveel woorden uitgenodigd.’
‘Alle verjaardagen beginnen om 4 uur. Dus ook die van Uil.’
‘Maar Uil slaapt toch overdag?’
‘Niet op zijn verjaardag natuurlijk. En als hij wel slaapt
is hij in ieder geval thuis.’
Daar zat iets in, dacht Beer en liep iets harder door.
Hij dacht aan de lekkere hapjes die bij een verjaardag horen
en hoopte dat Bij zou komen. Zij kon geweldige taarten maken.
Toevallig kwam Bij juist aangevlogen. Jawel, ze had een zak aan haar poot hangen.
Zou daar een taart inzitten?
‘Hallo’, zei ze, ’ook op weg naar Uil?’
‘Jawel, jawel’, bromde Haas, ‘ik zei juist tegen Beer dat we
wat op moeten schieten’.
‘Och’, zei Bij, ‘de dag is nog lang, niet?’ Hierbij keek ze
vragend opzij. Beer durfde niet te
vragen of er een taart in de zak zat, maar bleef er wel telkens steels naar
kijken terwijl ze nu gedrieën op het huis van Uil afgingen.
Toen ze bij de oude Linde naast het vennetje aankwamen,
zagen ze nog twee dieren die voor Uils deur stonden: Ezel en Slang.
‘Doet de jarige niet open?’ zei Haas,
‘Misschien slaapt hij heel vast?’
‘Nee zei Ezel, ik heb al heel hard gebalkt , maar er komt
geen reactie. En zo diep slaapt Uil nooit. Ik denk dat hij er niet is.’
‘Wat raar’, siste Slang, ‘gister kwam ik hem nog tegen bij
de winkel en heb ik hem gezegd extra thee in te slaan voor vandaag, want dat
‘ie wel thuis moest zijn op zijn verjaardag’.
Een tijdje stonden de dieren te overleggen wat te doen. Haas
had ook nog een roffel op de deur losgelaten, maar er kwam geen reactie.
‘We kunnen zonder hem beginnen’, opperde Beer. Hij dacht aan
de taart.
De andere dieren reageerden verontwaardigd.
‘Natuurlijk kan dat niet’, zei Bij. ‘We moeten hem gaan
zoeken.’
‘Ja!, zoeken!' riepen de andere dieren.
‘Maar waar?’ vroeg Haas zich hardop af.
‘Overal!’ zei slang.
Dat vond iedereen een goed plan. Behalve Beer, want hij had
trek en bedacht dat het weleens lang zou kunnen gaan duren. Maar hij durfde niets
meer te zeggen en sjokte achter Haas aan die het voortouw nam.
Ze liepen een tijdje, richting hei, ondertussen speurend in
bomen en bosjes en steeds Uils naam roepend. Uil liet zich niet zien maar
ondertussen hadden Wolf en Kraai zich aangesloten bij de groep. Bij de hei
aangekomen zagen ze Varken.
‘Hier is hij niet hoor’, zei Varken. ‘Jullie roepen de hele
tijd om Uil, maar wat moet je met hem? Heeft hij wat misdaan?’
‘Helemaal niet.’ zei Haas. ‘Hij is jarig, maar hij is niet
thuis. We zijn bang dat hem iets is overkomen.’
‘O,’ zei Varken. ‘In dat geval wil ik wel meezoeken, maar
dan kun je beter richting het grote huis gaan, want daar zie ik hem vaak
heenvliegen. Volgens mij zit er daar een vrouwtjesUil waar hij een oogje op
heeft.’
Dus keerden de dieren om en liepen richting het grote huis.
Ondertussen hadden zich ook nog Kraai en Otter aangesloten bij de groep zodat
het een hele optocht werd in het bos. Alle dieren riepen Uils naam. Maar nog
liet Uil zich niet zien.
Bij het grote huis aangekomen kwam vrouwtjesUil op hen
afgevlogen.
‘Roepen jullie mij?’ riep ze opgetogen. ‘Komen jullie mij
een bezoekje brengen? Wat ontzettend leuk!’. Ze hield schalks haar hoofd
schuin.
‘Nee,’ zei Haas. ‘We zoeken mannetjesUil. Hij is jarig,
maar niet thuis. We zijn bang dat hem iets is overkomen’.
‘O,’ zei vrouwtjesUil teleurgesteld. ‘O, mannetjesUil. Ik
zie hem weleens in de buurt hier, en ik zou wel kennis willen maken, maar hij
is zo verschrikkelijk verlegen, niets mee aan te vangen.’ Ze liet haar ogen een
beetje rollen om aan te geven hoe raar ze dat vond.
‘Maar ik wil wel mee zoeken hoor, misschien kan ik een
lokroep om hem loslaten.’ Ze lachte er vrolijk bij.
wordt vervolgd