korte verhalen , meneer Uil, ravioli, Arwen .

Alweer een aantal jaar probeer ik elke week een blogartikeltje te schrijven. Graag zou ik ook eens eens een langer verhaal schrijven en dan niet over iets wat ik heb meegemaakt die week, maar fictie. Iets groots en meeslepends zou ik willen scheppen à la 'de Verborgen Geschiedenis' van Donna Tart of 'de Zee, de Zee' van Iris Murdoch.
 O, Hoogmoed. Alle probeersels bleken pure kitsch. Daarom ben ik maar weer eens ouderwets op les gegaan. Bij Rozet, onze bibliotheek, een cursus van Marijke Foncke. 
Ik leer hier alles over plot, scenes, plotdrijvers en zo meer. Hier de vruchten van de cursus.

mei 2018

Ruzie

'Waar heb je mijn boek gelegd?'
'Boek?'
'Ja, mijn boek. Met die blauwe kaft.'
'Geen boek gezien.'
'Je had het gister ook terug gestopt in de kast, maar nu zie ik het daar niet.'
'Ik heb vandaag geen boek aangeraakt, als je niet zo’n troep zou maken, dan kon je zelf je spullen terugvinden.'
'Troep! Dat noem ik geen troep wat ik maak.'
'Nou ik wel.'
'Jij kunt nergens tegen. Er hoeft maar iets scheef te liggen.'
'Ja, ga maar katten op mij. Wie is er hier de hele dag bezig op te ruimen achter ieders kont.'
'Dat hoef je ook helemaal niet te doen!'
'Dan wordt het hier een zwijnenstal.'
'Hoezo zwijnenstal. Dan zou het hier misschien een beetje gezelliger worden. Nu is het hier een steriele bedoening.'
'Dank je wel!'
'Waarvoor?'
'Voor de erkenning van mijn harde werken hier!'
'Hard?'
'Hard, ja. Ik ben wel twee uur per dag bezig met schoonmaken hier in die kutflat van jou.'
'Kutflat?'
'Ja, kutflat waar je je kont niet kan roeren.'
'Je woont hier toch zelf ook?'
'Ja, en dat was vandaag voor het laatst!'
'Je doet maar. Ik kan je missen als kiespijn met je schoonmaakmanie.'
'Oké, aju paraplu. Vervuil maar in de ellende, maar kom niet bij mij aankloppen als je verzuipt in je vuil.'
'Dat zal ik zeker niet doen! Kan ik eindelijk mijn benen op tafel leggen zonder commentaar. Waar ga je eigenlijk naartoe?'
'Naar een hotel en de bon zal ik naar jou sturen omdat je het mij onmogelijk maakt met je samen te leven.'
'Je doet maar. Ik verscheur hem wel gewoon.'
'Waarom doe je altijd zo onaardig?'

De laatste spreker begint te huilen.
Dat stemt de eerste spreker mild.

'Ach kom hier, dat meen je toch niet van dat weggaan. We gaan vanavond gezellig vroeg naar bed, 'dan komt alles weer goed.'

Ze voegen de daad bij het woord.

'Hee, is dat mijn boek daar op het nachtkastje?'

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
april 2018


Ravioli met pancetta en porcini

De keuken was een puinhoop. Vuile afwas stond nog op tafel, de vloer lag vol met kruimels en tassen met boodschappen stonden her en der op stoelen.
Het was de dag dat de gasten zouden komen en er was iets vreselijk misgegaan in de planning.
Waarom had zij toegegeven aan Theo’s plan om pas vanochtend de boodschappen te doen voor het avondeten?
‘Dan kunnen we de verse ingrediënten kopen op de markt in Lamastre!’ had hij gezegd. Daar zat wat in. Die markt, altijd op dinsdag, was geweldig. Alle groenten, kruiden, fruit, olijven, gekonfijte citroen, worsten uit de Auvergne, hele hammen. Alles was er te koop. Ze gingen er graag heen. Druk was het er altijd en gezellig. Oude boertjes spraken af in het café en dronken er om elf uur ’s morgens hun eerste ‘rouge’. In datzelfde café zaten ook altijd groepjes vrouwen van zekere leeftijd druk met elkaar te converseren en zijzelf dronken koffie met melk uit grote mokken, daarbij uitkijkend op de marktkraam met geraniums en andere tuinplanten.

Deze keer hadden ze geen koffiegedronken. Geen tijd. Tijdens het inkopen was hun ruzie, die al bij het opstaan vanmorgen was begonnen gewoon verdergegaan.
“Jij hebt die tweede fles wijn opengetrokken gisteravond!’
‘Ja en ik heb jou daar niet tegen horen protesteren!’
‘Je weet toch dat ik de volgende dag lam ben als ik te veel drink!’
‘Je bent er toch zelf bij! Bovendien, maak je niet zo te sappel. Ik kook en als jij de troep straks een beetje opruimt, komt het allemaal goed.’

Maar tot nu toe was het nog niet goed gekomen. Pancetta hadden ze niet voorhanden op de markt en bij de slager stond een rij tot buiten. Ook de vereiste paddenstoelen waren niet te krijgen. Hoe hadden ze het in hun hoofd gehaald een najaarsgerecht te willen maken in de lente?
‘We kunnen toch ook iets anders maken?’ probeerde ik bij Theo.
Maar dat was tegen dovemansoren gezegd.
‘Niks ervan. Als jij in de rij gaat staan bij de slager, zorg ik voor de rest.’

Stilzwijgend reden ze tegen twaalven door het prachtige landschap terug naar huis. Deze keer zagen ze er niets van.

Eerst een paracetamol nemen als ik thuis kom. Daarna de keuken opruimen. Waarom wil Theo per se dat gerecht met ravioli maken? An en Johan zijn helemaal geen fijnproevers. Dat eten altijd bij hen. Om over hun plastic zakken wijn nog maar te zwijgen. Maar, ja, Theo moet zo nodig altijd de keukenprins uithangen. Als eerst die hoofdpijn maar eens weg is.

En nu stond ze midden tussen de troep. De paracetamol had ze snel gevonden dat wel. Eenmaal thuisgekomen had Theo had ontdekt dat een cruciaal element van de maaltijd, bloem voor de pasta, op was. Woedend was hij het bos achter hun huis ingelopen.
Zal ik een restaurant bellen, dacht ze bij zichzelf. Dan hoef ik niet eens op te ruimen maar kunnen we elkaar daar ontmoeten en kan ik nu naar mijn bed. Ze keek verlangend naar boven waar zich hun slaapkamer bevond.
Voor ze echter de daad bij het woord kon voegen, kwam Theo weer binnenstuiven.
‘Ik gebruik griesmeel! ‘
‘Griesmeel?’
‘Ja, dat gebruiken de Fransen eigenlijk altijd. Tijd genoeg om wat proefjes te maken. Ga je nog een keer beginnen met opruimen?’ Hij keek verstoord om zich heen.
Zuchtend begon ze de tassen uit te pakken.

‘Deze zijn vijf minuten gekookt.’
Theo hield een frommeltje deeg voor mijn mond.
‘Niet gaar,’ concludeerde ik.
De stofzuiger maakte een hels kabaal. Was die stofzak nou alweer vol?
Een volgend rolletje deeg werd me voorgehouden.
‘Tien minuten.’
‘Nee, ook niet. Dit verse deeg zou toch met drie minuten gaar moeten zijn? ‘
‘Zou moeten, ja,’ zei Theo somber. Hij gooide twee nieuwe bolletjes deeg in het kokende water en ik ruimde de afwasmachine leeg waarbij ik twee glazen brak. De hoofdpijn, die even weggeweest was zeurde opnieuw op de achtergrond.

Om vijf uur zaten we met vermoeide gezichten tegenover elkaar. De keuken was opgeruimd. De tafel was feestelijk gedekt met echt linnen (gestreken!). Theo had de pasta twintig minuten gekookt en  besloten dat hij hier tevreden mee was. De saus stond op, de sla al in een kom, de wijn was uit de kelder. Nu nog een douche. Wat zal ik aandoen?
De telefoon ging.
Theo nam op. Ik hoorde hem met bezorgde stem zeggen: ‘Nee, toch! Ach wat vervelend voor jullie. Alles eruit? O, jee, wat ellendig. Nee, hoor, maar je over ons geen zorgen, ga lekker naar bed, helemaal niet erg! We gaan het binnenkort dubbel en dwars overdoen.’
Ondertussen liep hij naar me toe. Zijn bezorgde stem was volkomen in tegenstelling met de uitdrukking op zijn gezicht. Hij rolde met zijn ogen, schudde dramatisch met zijn hoofd, wat ik erg komisch vond en gebaarde dat ik de fles wijn moest ontkurken. Na nog meer beleefdheden en ach en wee’s maakte hij een einde aan het gesprek en legde met een theatraal gebaar de hoorn op de haak.
‘Wat dacht je van een glaasje wijn samen in bad? Hij keek me schalks aan.
Als vanzelf schoof de hele ellendige dag inclusief mijn hoofdpijn achter een gordijn. Ik knikte hem toe.
‘Laat het bad maar vollopen. Daarna wil ik graag je wonderpasta proeven.’

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
maart 2017
De verjaardag van Uil


‘Schiet eens een beetje op!’ zei Haas, ‘het is al bijna 4 uur’.
Beer, die een beetje aan het sjokken was keek opzij.
‘Rustig maar, het is nog lang geen vier uur, en volgens mij heeft Uil ook helemaal geen tijd genoemd.  Volgens mij heeft hij ons niet eens met zoveel woorden uitgenodigd.’
‘Alle verjaardagen beginnen om 4 uur. Dus ook die van Uil.’
‘Maar Uil slaapt toch overdag?’
‘Niet op zijn verjaardag natuurlijk. En als hij wel slaapt is hij in ieder geval thuis.’

Daar zat iets in, dacht Beer en liep iets harder door.
Hij dacht aan de lekkere hapjes die bij een verjaardag horen en hoopte dat Bij zou komen. Zij kon geweldige honingtaarten maken.
Toevallig kwam Bij juist aangevlogen.  Jawel, ze had een zak aan haar poot hangen. Zou daar een taart inzitten?
‘Hallo’, zei ze, ’ook op weg naar Uil?’
‘Jawel, jawel,’ bromde Haas, ‘ik zei juist tegen Beer dat we wat op moeten schieten’.
 ‘Och,’ zei Bij, ‘de dag is nog lang, niet?’ Hierbij keek ze vragend opzij. Beer durfde niet te vragen of er een taart in de zak zat, maar bleef er wel telkens              naar kijken terwijl ze nu gedrieën op het huis van Uil afgingen.

Toen ze bij de oude Linde naast het vennetje aankwamen, zagen ze nog twee dieren die voor Uils deur stonden: Ezel en Slang.


‘Doet de jarige niet open?’ zei Haas, ‘Misschien slaapt hij heel vast?’
‘Nee’, zei Ezel, ‘ik heb al heel hard gebalkt, maar er komt geen reactie. En zo diep slaapt Uil nooit. Ik denk dat hij er niet is.’
  ‘Wat raar’, siste Slang, ‘gisteren kwam ik hem nog tegen bij de winkel en heb ik hem gezegd extra thee in te slaan voor vandaag, want dat ‘ie wel thuis moest zijn op zijn verjaardag’.

Een tijdje stonden de dieren te overleggen wat te doen. Haas had ook nog een roffel op de deur losgelaten, maar er kwam geen reactie.
‘We kunnen zonder hem beginnen,’ opperde Beer. Hij dacht aan de taart.
De andere dieren reageerden verontwaardigd.
‘Natuurlijk kan dat niet,’ zei Bij. ‘We moeten hem gaan zoeken.’
‘Ja!, zoeken!’ riepen de andere dieren.
‘Maar waar?’ vroeg Haas zich hardop af.
‘Overal!’ zei slang. 
Dat vond iedereen een goed plan. Behalve Beer, want hij had trek en bedacht dat het weleens lang zou kunnen gaan duren. Maar hij durfde niets meer te zeggen en sjokte achter Haas aan die het voortouw nam.
Ze liepen een tijdje, richting hei, ondertussen speurend in bomen en bosjes en steeds Uils naam roepend. Uil liet zich niet zien. Ondertussen hadden Wolf en Bever zich aangesloten bij de groep. Bij de hei aangekomen zagen ze Varken. 
‘Hier is hij niet hoor’, zei Varken. ‘Jullie roepen de hele tijd om Uil, maar wat moet je met hem? Heeft hij wat misdaan?’
‘Helemaal niet.’ zei Haas. ‘Hij is jarig, maar hij is niet thuis. We zijn bang dat hem iets is overkomen.’
‘O,’ zei Varken. ‘In dat geval wil ik wel meezoeken, maar dan kun je beter richting het grote huis gaan, want daar zie ik hem vaak heenvliegen. Volgens mij zit er daar een vrouwtjesUil op wie hij een oogje heeft.
  Dus keerden de dieren om en liepen richting het grote huis. Ondertussen hadden zich ook nog Kraai en Otter aangesloten bij de groep zodat het een hele optocht werd in het bos. Alle dieren riepen Uils naam. Maar nog liet Uil zich niet zien.

Bij het grote huis aangekomen kwam vrouwtjesUil op hen afgevlogen.
‘Roepen jullie mij?’ riep ze opgetogen. ‘Komen jullie mij een bezoekje brengen? Wat ontzettend leuk!’. Ze hield schalks haar hoofd schuin.
‘Nee,’ zei Haas. ‘We zoeken mannetjesUil. Hij is jarig, maar niet thuis. We zijn bang dat hem iets is overkomen.’
‘O,’ zei vrouwtjesUil teleurgesteld. ‘O, mannetjesUil. Ik zie hem weleens in de buurt hier, en ik zou wel kennis willen maken, maar hij is zo verschrikkelijk verlegen, niets mee aan te vangen.’ Ze liet haar ogen een beetje rollen om aan te geven hoe raar ze dat vond.
Maar ik wil wel mee zoeken hoor, misschien kan ik een lokroep om hem loslaten.’ Ze lachte er vrolijk bij.
‘Dus hij komt hier weleens?’ zei Haas.
‘Ja, meestal verschuilt hij zich in die grote Eik daar. Hij wil zich niet laten zien, maar ik zie hem altijd toch. Zal ik polshoogte nemen, voor hij schrikt van jullie aanwezigheid?’
De dieren vonden het goed. Een aantal van hen had al een beetje genoeg van het struinen door het bos.
Ze zagen vrouwtjesUil naar de grote eik vliegen. Ze verdween tussen het gebladerte, maar even later kwam ze eruit tevoorschijn.
‘Kom maar hier jongens,’ riep ze. ‘Hij zit hier!’
De dieren liepen in optocht naar de Eik. Daar aangekomen wilde Slang weten waar hij dan was. Hij zag niets. In ieder geval geen Uil.
  VrouwtjesUil keek naar beneden.
‘Hij wil weten wat jullie komen doen.’
‘Komen doen?’ brulde Beer. ‘Taart eten natuurlijk. Hij is jarig, dat weet ‘ie toch wel. Laat hem tevoorschijn komen!’
Ze hoorden wat geritsel en toen zagen ze de kop van Uil tussen de takken.
Waar ben je nou’  zei  Haas. ‘Je bent toch jarig, dan moet je toch thuis zijn en thee schenken.
Uil keek bedremmeld. Ik…, ik wist niet dat jullie zouden komen. Ik, ik… dacht dat er niemand zou komen.
‘Niemand komen!’ balkte Ezel, ‘we komen allemaal speciaal voor jou.’
‘Allemaal?’ prevelde Uil.
‘Ja, allemaal’, zei Hert.
‘Ook vrouwtjesUil?’
VrouwtjesUil zei dat ze ook heel graag wilde komen.
‘O,’ zuchtte Uil. ‘In dat geval.’ Hij vloog naar beneden en zei: ‘waar gaan we het dan vieren?’
‘Bij jou, natuurlijk’ zei Slang. ‘Je hebt toch wel extra thee gehaald?’
‘Eh, nee,’ zei Uil. ‘Ik dacht dat je een grapje maakte.’
De dieren keken Uil hoofdschuddend aan.
‘In dat geval doen we het gewoon hier. We hebben een taart en meer hebben we niet nodig.’
‘Jaaaa!’, riep iedereen.
En zo gebeurde. Bij vloog bedrijvig heen en weer om iedereen van een stuk taart te voorzien, waarbij Slang oplette dat iedereen in gelijke mate bedeeld werd. Uil zat eerst onwennig in het midden, maar toen iedereen zo aardig tegen hem was en vrouwtjesUil een keer tegen hem geknipoogd had, vroeg hij zich af waarom hij zo dom had gedaan. De dieren in het bos waren zijn vrienden!
Hij nam zich voor om niet meer zo verlegen te zijn en voegde de daad bij het woord door vrouwtjesUil uit te nodigen om de volgende dag bij hem op bezoek te komen. Ze knikte vertederd.

‘Tuurlijk, Uil, natuurlijk kom ik morgen langs.’

---------------------------------------------------------------------------------- 

Daarna heb ik het verhaal ingekort voor jongere kinderen. Dan ziet het er zo uit: 



‘Schiet op Beer, het is bijna 4 uur! 
Om 4 uur begint de verjaardag van Uil!’
Beer kijkt opzij.
Haas heeft altijd zoveel haast. 
‘Slaapt Uil niet altijd overdag?’
‘Natuurlijk niet;’ zegt haas. ‘Niet op zijn verjaardag. Dan is hij natuurlijk wakker.’ 
Daar komt Bij aanvliegen.
Ze heeft een tas bij zich.
Beer denkt dat er wel een taart in de tas kan zitten.
Een taart hoort bij een verjaardag. Toch?
Ze komen bij het huis van Uil.
Er zijn nog twee dieren bij het huis van Uil: Ezel en Slang. 
‘Hallo’ zeggen Haas en Beer en Bij.
‘Komen jullie ook voor het feestje?’
‘Ja,’ zeggen Ezel en Slang, ‘maar Uil doet niet open!’
‘Niet open?’ zegt Haas. ‘Heb je al heel hard geroepen?
Echt héél hard? Want misschien slaapt hij.
Laten we met z’n allen Uil roepen.’
Ze roepen met z’n allen: UIL, UIL, UIL.


Maar Uil doet niet open.
‘Dan is hij niet thuis,’ zegt Beer.
Laten we hem gaan zoeken.
De dieren gaan op weg.
Ze lopen en lopen tot ze helemaal bij het water komen.
Daar is Varken.
Zij heeft Uil ook niet gezien, maar weet misschien wel waar hij is.
‘Ik denk dat hij bij het grote huis is,’ zegt ze. ‘Daar woont vrouwtjesUil, op wie hij verliefd is’.
De dieren gniffelen.
Ze lopen naar het grote huis.
Steeds meer dieren komen meezoeken. Het wordt een hele sliert door het bos.


Allemaal roepen ze om de beurt de naam van Uil.
Slang sist,
Ezel balkt,
Varken knort,
Beer bromt en
Wolf blaft.
Maar Uil laat zich niet zien.
 
‘Oehoe!’
 
Is Uil daar toch?
De dieren kijken omhoog.
Het is vrouwtjesUil!
Ze zegt: ‘ zoeken jullie Uil?
Heeft hij iets gedaan?’
‘Nee’, zeggen de dieren in koor. ‘Hij is jarig. We komen bij hem op bezoek.’
‘O, wat leuk, zegt vrouwtjesUil. ‘Hij zit daar in die boom. Zal ik hem gaan vertellen dat jullie er zijn? Hij is zo verlegen. Als hij jullie allemaal tegelijk ziet, schrikt hij misschien.’
Dat vinden de dieren goed.
VrouwtjesUil vliegt naar de grote boom en verdwijnt tussen de bladeren.
Even later komt ze samen met Uil tevoorschijn.
 
‘Hè, hè’, zeggen de dieren. ‘Waar was je nou op je verjaardag.’
Uil kijkt bedremmeld.
‘Ik dacht…., ik dacht… dat er niemand zou komen.’
De dieren kijken verontwaardigd.
‘Niet komen, op je verjaardag. Je bent toch onze vriend!’
‘Vriend… ‘, mompelt Uil.
‘Ja!’ zeggen de dieren. ‘We zijn allemaal vrienden. En nu gaan we taart eten.’
Uil kijkt van de een naar de ander. ‘Vriend’, mompelt hij, ‘allemaal vrienden.’
Hij durft het bijna niet te geloven. Maar Haas begint de taart te snijden en geeft hem het eerste stuk.
Dan begint Beer te zingen:
‘Er is er een jarig, hoera, hoera,
dat kun je wel zien dat is hij.
Wij vinden dat alles zo prettig, ja, ja,
en daarom zingen wij blij
hij leve lang, hoera, hoera,
hij leve lang, hoera, hoera
hij leve lang, hoera, hoera, hij leve lang, hoera, hoera. ’

Alle dieren zingen met Beer mee en juichen Uil toe.
Uil denkt: wat was ik dom!
Alle dieren uit het bos zijn mijn vrienden!
Hij belooft zichzelf nooit meer zo verlegen te zijn en neemt een grote hap van de taart.
Heerlijk is die.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

februari 2017

kort verhaal/oefening

Tussen dat groepje mensen daar. Zag hij het goed? Zijn hart begon sneller te slaan. Zwart haar, bril. Hij keek weg, keek toch weer en en zag dat hij het niét was. Zijn hart kwam echter niet tot bedaren. Hij liep op het groepje mensen af. Hij zag de man met het zwarte haar nu van dichtbij. Angst kneep nu toch ook zijn keel dicht. Maar hij was het niet! hield hij zichzelf voor. Hij liep door, bij het groepje vandaan terwijl zijn gedachten over elkaar heen buitelden. Het zou net wat voor hem zijn om ineens op te duiken en 'Hallo" te zeggen. Alleen maar om hem de stuipen op het lijf te jagen. Maar hij had hem toch met eigen ogen naar beneden zien zakken? Het graf in? Maar was het zijn vader wel in die kist? Of was het een uiterste grap, zoals al zijn grappen alleen maar bestonden uit niet leuke grappen. Alleen maar bedoeld om te zieken. Hij dwong zichzelf rustiger adem te halen. Het kon niet. Het kon echt niet. Hij was dood. Voor altijd. En kon hem niets meer doen.

--------------------------------------------------------------------

januari 2017


kort verhaal/oefening

Sonja keek uit het raam. Het regende. 

Niet weer! dacht ze. Net nu ze zonder werk was in dit nieuwe huis dat haar helemaal niet aanstond. Wat moest ze in hemelsnaam vandaag gaan doen vandaag. Haar zoveelste sollicitatiebrief schrijven?
Plots werd haar oog getrokken door een auto en een kat die plotseling overstak. Dat gaat mis, dacht ze. En het ging ook mis. De kat vloog door de lucht. Hij botste op de motorkap en toen op de straat. Even stond ze versteend, toen rende ze naar buiten.
De auto zag ze niet meer. Was deze doorgereden? De kat zag ze wel. Hij lag met zijn kop in een plas bloed en zijn pootje onder een rare hoek.
Ze keek om zich heen. Kon er iemand helpen? Nee, de straten waren verlaten. Iedereen was elders.
Ze bukte zich. De kat keek haar aan. Ze moest iets doen. Toch?
Een doos, ze moest een doos hebben. Daar kon ze hem inleggen en naar een dierenarts brengen. Ze wist er een. Wel ver weg. In de binnenstad. Maar er kwam een zekere opgewektheid bij haar naar binnen. Vandaag had ze een doel.


-----------------------------------------------------------------------------------------

november 2016

Arwen, een ridderverhaal

'Meester! Er is een brief voor u gekomen!' Arwen keek op van het poetsen van zijn laarzen. Die waren vies geworden van het ritje vanmiddag met zijn paard. Hij had herhaaldelijk af moeten stijgen omdat na de laatste storm het smalle pad versperd was door afgevallen takken.
Een brief? Voor mij? dacht hij, terwijl hij zijn poetslap neerlegde. Hij verwachtte geen berichten. Nieuwsgierig pakte hij de brief aan en keek naar de afzender. Kasteel Arturin! Dat was zeker een verrassing. Het was meer dan twee maanden geleden dat hij voor het laatst daar was. Om nog een keer zijn zaak te bepleiten.
Snel opende hij de enveloppe. Zijn adem stokte. Het was het handschrift van haarzelf: jonkvrouw Felice. Koortsachtig begon hij te lezen. Dit is wat er stond:

Meest geachte ridder, of mag ik zeggen, mijn allerbeste Arwen,

Hierbij reageer ik op een wens van jou die ik lang heb genegeerd. Nu de rust is weergekeerd in mijn leven, na de verschrikkelijke tijd die achter ons ligt, moet ik er steeds vaker aan denken en staat mijn besluit vast. Ik ga aan jouw wens tegemoet komen.
Mag ik je daartoe uitnodigen om te komen naar mijn ouderlijk slot op de eerste dag van de lente?

Zonder tegenbericht verwacht ik je. Ik zal alles in orde maken om je als mijn meest geliefde gast te ontvangen.

Met alle hoogachting en de allerbeste groeten,

Jonkvrouw Felice

Arwen legde de brief langzaam naast zich neer. Toen kwam hij in actie: 'Levius! Zadel mijn paard en pak een tas. Ik moet er vandoor'. 'Maar heer!' zei deze. 'De schemering treedt al in, de tafels voor het avondmaal worden al gedekt. Waar wilt u in het donker naartoe?' Arwen aarzelde. De knecht had gelijk. In het donker kon hij niet reizen. Hij moest wachten tot de ochtend.

II
Het was mistig toen hij de volgende morgen bij zonsopgang vertrok. Maar zijn hoofd was niet mistig, ook al had hij de afgelopen nacht nauwelijks geslapen. Zijn hoofd was kraakhelder. Zijn gebeden waren verhoord. Hij vroeg zich niet af hoe het kwam dat Felice zich had bedacht. Hij voelde zich in de zevende hemel en kon niet wachten tot hij haar in zijn armen kon sluiten.
De weg was goed begaanbaar. Toch zou het, ook als hij doorreed, minstens drie dagen duren voor hij kasteel Arturin zou bereiken.
Het was niet druk op de weg, zijn paard liep goed door en daardoor kon hij vrijuit zijn gedachten laten gaan over het afgelopen jaar. Wat een consternatie gaf het toen koning Erward II van Kratov de oorlog verklaarde aan zijn land.  Er waren al een tijdje strubbelingen met het zuiderbuurland. Erward was nog niet zo lang aan het bewind en deze koning was uit ander hout gesneden dan zijn vader. Met Erward I had zijn land tientallen jaren in vrede geleefd. Koning Tristan, zijn koning, dezelfde die hem enkele jaren geleden tot ridder had geslagen, had alle ridders opgeroepen en gestuurd naar de landsgrenzen. Arwen was in kasteel Arturin beland en had daar Felice ontmoet. Wat was hij onder de indruk geweest van haar. Een jonkvrouw als een roos. Rank en bevallig en ook nog eens gezegend met een klaterende lach. Zij had om hem gelachen, en hem aangemoedigd grappen te maken. De eerste keer dat hij haar zijn liefde verklaarde had ze die lach laten horen. Ze had gezegd: ‘Arwen! Je kent me net! Ik ben helemaal niet zo leuk als jij denkt!’ Hij was afgedropen, verfoeide zijn onbesuisdheid en enige tijd beheerste de oorlog zijn gedachten.  Er was een aanval begonnen. Het kasteel werd belegerd. Arwen deed mee aan diverse uitvallen, steeds zonder succes, maar gelukkig ook zonder verliezen aan hun kant. Eindeloos sprak Arwen met de burchtheer en Felice over hoe ze de vijand te slim af konden zijn. Op een avond lukte het een bode door de vijandelijke linies heen te komen en vertelde hen dat helpers onderweg waren. Kasteel Troy was bevrijd en de vijandelijke troepen aldaar waren zo verzwakt dat er krijgslieden gemist konden worden om hier op Arturin te helpen. De volgende dag was het al zover. De hulp van buiten was voldoende om de vijand terug te dringen en grotendeels te verslaan. Die avond was er een feestmaal en verklaarde Arwen voor de tweede maal zijn liefde aan de jonkvrouw. Dit keer lachte ze niet maar keek hem ernstig aan.
‘Lieve Arwen’, zei ze. ‘Nu ken je me veel beter, en ik ken jou beter. We hebben veel gepraat, veel meegemaakt. Ik ben je gaan waarderen, niet alleen als grappenmaker, maar ik heb ook je serieuze kant gezien. Toch kan ik niet op je voorstel ingaan. We hebben elkaar onder zulke speciale omstandigheden meegemaakt. Ik wil eerst dat deze vreselijke oorlog voorbij is. Nu kan ik niet nadenken over zaken als liefde...’
Arwen was gedesillusioneerd. Hij was ervan overtuigd geraakt dat er maar één vrouw op de wereld was die hij wilde. En dat was zij. De volgende dag kwam een boodschapper hem zeggen dat hij ontboden was bij de koning om verdere plannen te horen en met hangend hoofd verliet hij het kasteel, zwerend dat hij er snel terug zou komen.

Aan het einde van de middag kwam hij bij een herberg. Hij twijfelde. Nog een paar uurtjes doorrijden? Hij besloot het niet te doen. De waard ontving hem met alle egards. ‘Een maaltijd, een pul bier en een goed bed’ zei Arwen, ‘Dat is alles wat ik nodig heb. O, ja, en zorg goed voor mijn paard. Ik moet er morgen weer vroeg mee op pad’. 
‘Komt voor elkaar heer’ zei de waard. Hij boog er een beetje bij, als had hij een koning voor zich.
Arwen sliep nu goed die nacht. De jonkvrouw kwam voorbij in zijn dromen, vooral hun nachtelijke gesprekken bij het flakkerende licht van het haardvuur.
De volgende ochtend regende het. Het maakte Arwen niet uit. Zijn paard was uitgerust en hij kwam die ochtend verder dan hij van had ingeschat. In de verte zag hij de abdij van Gilze al. Zou hij daar de lunch gebruiken? Ach, nee, hij reed door. Misschien kon hij, als de middag nét zo voorspoedig zou verlopen, morgen tussen de middag al bij kasteel Arturin aankomen.

III
Kasteel Arturin lag te schitteren in de zon. Arwen voelde zijn hart overslaan. Nu zou het gaan gebeuren. Hij spoorde zijn paard aan en galoppeerde de vallei in. Toen hij op een paar honderd meter genaderd was werd hij verrast door de vele vlaggen die op de kantelen stonden te wapperen. Nog dichterbij zag hij grote bedrijvigheid. Er reden wagens naar binnen, hij zag ridders op paarden, honden. Arwen vroeg zich af wat er aan de hand was.
Toen hij over de ophaalbrug reed werd hij verwelkomd door de wachters.
‘Welkom heer Arwen, naar uw komst werd uitgezien! Vervoegt u zich bij de huisvrouwe, zij zal u verder ontvangen’.
Arwen steeg af, gaf zijn paard aan een stalknecht en ging op zoek naar Dolinde, de huisvrouw van kasteel Arturin.
‘Arwen!’ Ze verwelkomde hem met een kus. ‘Je hebt dezelfde kamer. Ik moest hem uit de handen van ridder Iwan redden. Hij wilde ook de kamer met het uitzicht over de velden, maar ik heb gezegd dat hij voor jou was’.
Tegelijkertijd kwam er een andere ridder op Arwen toelopen.
‘Arwen! Wat een bijzonder genoegen je te zien!’
Ook Arwen was blij om ridder Taurus te zien, wat deed hij hier?
‘Taurus, wat brengt jou hier?’
Taurus antwoordde niet direct maar keek ietwat verbaasd naar Arwen.
‘Ik denk dat jonkvrouw Felice vanavond alles uit de doeken zal doen. Je zult tot dan moeten wachten’.
‘Maar waarop dan?’ vroeg Arwen. Maar Taurus zei dat hij nog veel te doen had en verdween vlug. Daarna probeerde Arwen Dolinde uit te horen, maar ook zij deed geheimzinnig en zei tegen hem: ‘wacht maar, vanavond zul je het horen’.
Arwen legde zijn tas in zijn kamer en ging op zoek naar Felice. Hij vond haar niet , maar wel haar vader.
‘Arwen!’, ook zijn ontvangst was uiterst hartelijk. Hij informeerde naar Arwens gezondheid, naar zijn reis, naar zijn ouders. Eindelijk kon Arwen vragen: ‘Waar is Felice, en waarom is het zo druk?’
‘Vanavond, vanavond, mijn beste’, zei de burchtheer. ‘Vanavond ben je onze ere gast en zul je alles horen’.
Arwen vroeg zich af wat hij zou horen. Hij wilde alleen maar Felice spreken. Alleen. Maar het leek onbeleefd verder aan te dringen.
Om zeven uur werd de gong geluid voor het eten. Arwen spoedde zich naar de eetzaal. Daar was het vol ridders. Vele ridders kende Arwen , maar er waren er ook die hij nog nooit gezien had. De eetzaal blonk en schitterde van alle pracht en praal. Hij ging naast Taurus zitten en ze praatten even. Ondertussen spiedde Arwen de zaal door of hij Felice zag. Eindelijk kwam ze binnen. Gevolgd door haar hofdames liep ze langzaam, ondertussen enkele ridders groetend, naar voren naar de hoofdtafel. Als altijd benam haar schoonheid Arwen de adem. Tegelijkertijd vroeg hij zich af wat zij te zeggen had in het bijzijn van zoveel ridders.
Hij moest nog wachten tot de eerste schalen met eten op tafel waren gezet. Toen stond ze op en nam het woord.
‘Beste ridders, beste Arwen.’
Arwen keek verward op. De jonkvrouw ging verder. ‘Wij zijn bijeen gekomen om een man te eren die van onschatbare waarde is geweest voor ons land en voor dit kasteel in het bijzonder. Arwen dacht: ‘waarom moet iedereen meeluisteren naar wat alleen ons tweeën aangaat?’
De jonkvrouw ging verder.
‘Arwen, ja jou bedoel ik met die ridder. ‘Jij bent er in grote mate verantwoordelijk voor dat de vijand teruggedrongen is naar het eigen  land en de vrede getekend is. Daarom willen mijn vader en ik je eren met het vervullen van een wens van jou’.
Arwen begon te blozen. Ze zou toch niet echt… waar iedereen bij was? 
‘Jouw wens, meermalen verzucht bij het flakkerende haardvuur als het  wapengekletter voor de nacht was verstomd. Toen heb je vaker dan eens verzucht hoe je verlangde naar het spelen van een onschuldig toernooi met al je vrienden, wellicht met álle ridders van ons rijk. Welnu. Die droom komt morgen uit. Alle ridders, die zich konden vrijmaken zijn gekomen voor dit spektakel en het heeft zijne majesteit de koning behaagd om te komen en de winnaar aan te wijzen. Hij zal morgen arriveren.
Eet en drinkt allen. Er is genoeg en meer. Moge straks uw slaap diep en verkwikkend zijn zodat u allen morgen uitgerust aan de strijd kunt beginnen. Een strijd die dit keer een spel zal zijn en waar alleen plezier aan zal worden beleefd. Moge de beste ridder winnen!’
Iedereen begon te klappen en te roepen. ‘Hoera, hoera voor vrouwe Felice!’

Arwen klapte werktuiglijk mee. Was dit haar verrassing? Zijn ontgoocheling was groot. Hij wilde naar zijn kamer om de brief weer te lezen die hij zo verkeerd had begrepen. Ineens veranderde zijn ontreddering in woede. Eten ging hij. En drinken. Véél drinken. Slaap had hij niet nodig. Hij zou haar morgen wat laten zien! Dat hij niet alleen in oorlogstijd maar ook in het spel de beste ridder was. Hij keek met een wrange glimlach Taurus aan. ‘Proost jongen. Maak je borst maar nat.
Ik lust jullie rauw morgen. Jullie allemaal.’

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

oktober 2016


kort verhaal/oefening naar aanleiding van een krantenbericht

Sandra
Het was de ochtend van de uitslag. Ze had nauwelijks geslapen. Zo opgewonden en nerveus was ze geweest. Oké, ze wist dat ze populair was. Populairder dan haar man ooit geweest was. Maar nu was hij weg. Gevlucht. De lafaard. Zij zou blijven. Had ze niet altijd al de de beste ideeën gehad voor dit land , waar ze zo was van gaan houden ? Georgië. Een land waarvan ze tot voor 10 jaar geleden niet eens wist waar het lag.  Dat was veranderd toen Michael haar meenam naar hier. Hij had er zakelijke connecties en die connecties waren heel nieuwsgierig geworden naar de aantrekkelijke vrouw van Michael.
Ze had zich laten overreden om eens mee te gaan op zakenreis. Het land had haar overweldigd. Niet alleen de natuur: prachtige bergen, azuurblauwe meren. Maar ook de mensen: de gastvrijheid die ze ontmoette had ze nooit ervaren in haar eigen land.  Michael had haar overgehaald er te gaan wonen en door wonderbaarlijke toevalligheden was hij in de politiek beland en er president geworden. Het leek te bizar om waar te zijn, maar toch was het gebeurd. Het politiek instabiele land was als een blok gevallen voor zijn charmes (en de hare, mompelde ze erbij) . Eerst ging het goed. Maar haar charmante man had de weelde niet kunnen dragen en de corruptie, die hij eerst zo had bestreden sloop het land en het bestuur weer binnen. Hoewel zij haar morele kompas niet had verloren had was dat bij hem wel gebeurd en ze groeiden op politiek vlak uit elkaar. Dat niet alleen. Ook persoonlijk ging het steeds slechter. De ruzies namen toe en haar onbehagen groeide. Moest ze terug naar haar eigen lang? Wat moest ze hier? Ze was afhankelijk van haar man. Hij verzorgde hun riante inkomen. Wat kon ze zelf hier?
Op een avond  kwam een stout plan bij haar naar boven. In het contact met de kiezers van haar man wist ze dat zij minstens zo geliefd was. En met de afkolvende genegenheid voor Michael richtten mensen zich steeds vaker tot haar met vragen, opmerkingen, verzoeken.  Zou ze? Ja, ze ging zich verkiesbaar stellen.
Dit betekende het definitieve einde van haar huwelijk. Michael had dit 'verraad' zoals hij dat noemde, niet kunnen verdragen en had een scheiding aangevraagd. De alimentatie die de rechter oplegde, was samen met haar eigen inkomsten uit schrijfwerk voldoende geweest  om zichzelf te kunnen bedruipen. Ze was met haar partij het land in geweest, had overal mensen gesproken, had haar plannen uit de doeken gedaan in zaaltjes, op marktpleinen en ervaren hoe populair ze was. Nu nog het resultaat. Gisteren waren de verkiezingen geweest. Vanmorgen de uitslag. De telefoon ging.



Geen opmerkingen: