De
busreis zou twaalf uur duren en was tot nu toe verre van ontspannend. De meeste
passagiers hadden zoveel bagage bij zich dat het gangpad vol stond met koffers,
dozen en manden waaruit verschillende dierengeluiden kwamen. Gekakel werd
afgewisseld met luid geblaat en gesis. Het gesis kwam van een rode kat die de
hele tijd met de oren achterover argwanend door de opening van een mandje keek
en blies. Na een uur of twee was het begonnen te regenen. Ze waren al die tijd, de geluiden proberend uit
te sluiten, in een spelletje schaak verdiept. De regen was geen miezerregen of gezellige lenteregen maar een hevige slagregen. Alles om hen
heen werd donker. Omdat ze het schaakbord niet meer konden zien besloten ze dat
Sjors het laatste spelletje had gewonnen. Daarmee werd de tussenstand van de
schaakpotten deze vakantie een gelijkspel.
Ze
hadden afgezien van de grotexcursie in Vieng Vien. Matthias had nog wel
redelijk geslapen, maar nu was het Sjors bij wie de grond te heet onder de
voeten voelde. Na een slechte nacht had hij Matthias bij het ochtendgloren
wakker gemaakt en gezegd dat hij wilde gaan.
‘Ik
heb helemaal geen goed gevoel bij gisteravond. Als we hier blijven rondhangen
zal iemand ons misschien herkennen. Ik heb ineens geen zin meer in gedoe. In
Vietnam zullen ook wel grotten zijn. Kom, we gaan.’
Hij
had Matthias’ antwoord niet afgewacht maar zijn spullen gepakt en was begonnen
ze in de rugzak te stoppen.
‘Oké,
oké,’ reageerde Matthias verbaasd. ‘Zelfs geen ontbijtje?’
‘We
halen wel iets op weg naar de bushalte,’ was ook hier Sjors’ onverwachte
antwoord.
Ze
rekenden af bij de receptie, gaven een kleine fooi omdat ze de grotexcursie
niet lieten doorgaan en spoedden zich naar de bushalte aan de rand van het
dorp.
De
regen hield aan.
Ze hadden een korte
sanitaire stop bij een tankstation en hoewel ze de korte afstand naar het
houten gebouwtje hadden gerend droop de regen van hen af toen ze hun stoelen
weer bezetten en de bus langzaam weer op gang kwam. Sjors en Matthias keken uit
naar het einde van de reis. De verwachting was dat ze tegen de avond de grens
met Vietnam zouden passeren. Niet ver van de grens lag Dien Bien Phu, bekend om
de laatste slag om de Vietnamese onafhankelijkheidsoorlog. Sjors en Matthias
hadden besloten dat ze daar een stop in zouden lassen voor ze verder trokken
naar Hanoi.
‘Wat
een noodweer, ik dacht dat we in de tropen waren?’
‘Ja,
maar waarom denk je dat het hier zo groen is?'
‘Door
het regenseizoen, maar dat is het toch nu niet?’
Matthias
had deze laatste zin nauwelijks uitgesproken of de bus begon te glijden.
Het
was niet meer zo donker als aan het begin van de middag en daardoor hadden ze
kunnen zien dat ze inmiddels in bergachtiger gebied waren gekomen. De weg was
onverhard geworden en de bus schommelde af en toe vervaarlijk heen en weer.
‘Kijk
daar,’ zei Sjors: ‘die wand is aan het bewegen!’
De
bus was inmiddels tot stilstand gekomen en Matthias zag het ook. De bergwand
was aan het schuiven en er stroomde modder voor hen de weg op.
‘Fuck,
film dat eens, dit geloven ze thuis niet.’
Sjors
had zijn mobiel al gepakt.
De
chauffeur was uitgestapt en praatte opgewonden met enkele brommerrijders die
ook waren gestopt en naar de glijdende massa op de weg keken.
De
mensen in de bus hielden zich opvallend afzijdig van dat wat buiten gebeurde.
De boer aan de overkant van het gangpad bleef gewoon doorsnurken. Een student
naast hem bleef in zijn boek verdiept. Alleen toen de chauffeur weer instapte
keken enkele mensen op.
‘Wat
gaat hij doen?’ Matthias keek eerder verbaasd dan angstig toen de chauffeur de
motor weer startte en de bus zich in beweging zette.
Het
leek alsof ze over een ijsvloer gleden. Door de vreemde beweging, af en toe
gleed de bus dwars over de weg om vervolgens toch weer, gecorrigeerd door de
chauffeur, rechtuit te gaan, werden er nu wel een aantal mensen onrustig.
Stemmen werden harder, een vrouw schreeuwde. De chauffeur schreeuwde terug en
vervolgde zigzaggend zijn weg.
Stil
keken Sjors en Matthias naar buiten. Het stortregende, de modder schoof onder
hen door, ze zagen de bergmuur naast hen bewegen. De bus gleed en reed, gleed
en reed. Het leek eindeloos te duren tot de bergwand minder steil werd, de
modderstroom trager en de weg harder.
Matthias
zag dat Sjors zweetdruppels op zijn voorhoofd had. Hij wreef werktuiglijk over
zijn eigen voorhoofd. Ook die was klam. De chauffeur schreeuwde iets tegen de
mensen in de bus een aantal van hen begon te klappen. Toen de weg nog breder
was geworden ging de bus aan de kant en stapte de chauffeur uit. Matthias zag
dat hij wankelde op het trapje.
‘Nou,
hij had er zelf ook niet alle vertrouwen in,’ mompelde Sjors.
‘Hoe
ver is het nog naar de grens? Ik zou graag mijn benen willen strekken...’
Hij
was niet de enige.
wordt vervolgd
wordt vervolgd



